Komend paasweekend is het weer tijd voor HIT, een leuk kamp waar je individueel aan kan deelnemen. Veel jeugdleden van onze groep gaan ook op pad, de meeste in Dwingeloo. Om het geheugen en technieken weer een beetje op te frissen, elke werkdag een paar tips zodat je goed voorbereid op kamp gaat!

Lezen en navigeren op een stafkaart

Je kent vast wel de verschillende soorten kaarten. Er zijn wandelkaarten, fietskaarten, autokaarten, zeekaarten, ruimtekaarten enz. Bij scouting gebruiken we vrijwel altijd de stafkaart. We noemen deze ook wel topografische kaart. Op deze kaart staat alles in de omgeving in een verkleinde weergave van de werkelijkheid. Dit is erg handig, want elk bosje, vennetje of bospaadje staat er op. Deze kaarten worden gemaakt met behulp van luchtfoto’s. Elk gebied heeft zijn eigen kaart, met een uniek nummer. Door deze nummers kun je kaarten makkelijk naast elkaar leggen en kun je met behulp van de inhoud makkelijk een plaats opzoeken.

Schaal

De meeste kaarten die we bij scouting gebruiken hebben een schaal van 1:25 000. Dat wil zeggen dat 1 centimeter op de kaart in werkelijkheid 25 000 centimeter, ofwel 250 meter is. Gelukkig zijn de lijnen die je ziet op deze kaarten vier centimeter breed, waardoor het verschil van elke lijn een kilometer is. Andere schalen die je tegen kunt komen zijn 1:50 000 (1cm = 500m) en 1:100 000 (1cm = 1km).

Legenda

Niet alles op een kaart kan precies worden nagetekend. Op kaarten wordt daarom gebruik gemaakt van een soort symbolen. De verklaring van deze symbolen heet ookwel ‘legenda’. De legenda wordt altijd vooraan in een kaartenboek afgedrukt. Als je zo’n legenda eens goed bestudeerd zul je zien hoeveel informatie er eigenlijk op de kaart wordt weergegeven!

Hoogtelijnen

Op de kaart zie je vaak kronkelige bruine lijnen. Deze noemen we hoogtelijnen. Ze verbinden alle punten die op dezelfde hoogte liggen. Meestal gebeurd dit om de 5 of 10 meter. Als je veel van deze lijnen dicht bij elkaar ziet, dan betekent dit dat het gebied erg stijl is. Zo kun je van te voren zien of je veel moet stijgen of dalen. Je kunt deze informatie gebruiken wanneer je bijvoorbeeld een gebied wilt ontwijken. In Nederland zul je dit niet heel veel tegenkomen, maar in het buitenland, zoals in de Franse Alpen kan dit erg handig zijn!

Orienteren

De kaart gebruik je meestal om te bepalen waar je bent en waar je heen wilt. Dit noemen we ook wel orienteren. Je moet daarbij altijd eerst weten hoe je een kaart moet vasthouden. Dit klinkt misschien apart, maar het is belangrijk om te weten dat je een kaart altijd in de richting van het noorden moet houden. De bovenkant van een kaart wijst ook meestal naar het noorden We noemen dit ook wel ‘de kaart op het noorden leggen’ of ‘orienteren’. Als je een kompas bij je hebt is het dan gemakkelijk om je route te bepalen.

Kleuren

Op een kaart kom je vaak verschillende kleuren tegen. Dit ziet er niet alleen leuk uit, maar is vooral handig. Als je een beetje let op de kleuren is het vaak makkelijk om te zien waar je bent op de kaart. Een donkergroen vlak is een bos, een lichtgroen vlak is een grasveld. Als je let op de kleuren, hoogtelijnen en symbolen zul je de plek waar je bent snel herkennen op een kaart. Je zult dan waarschijnlijk minder snel verdwalen. De route kan dan nog leuker zijn! Topografische kaarten worden uitgegeven in ‘kaartbladen’, waarbij je van een bepaald gebied een kaart kunt kopen met een bepaald kaartnummer. De ANWB geeft ook ‘topografische’ atlassen uit waarbij alle kaarten van een provincie zijn samengevoegd in een handig boek.

Coördinaten op de kaart bepalen

Als je zelf een coordinaat wil opzoeken, kun je dat doen met een stafkaart en een kaarthoekmeter. Wanneer je een kaartcoördinaat krijgt, kan deze er bijvoorbeeld als volgt uitzien: 113.52 – 398.64. De nummers 113 en 398 staan voor de lijnen op de kaart. Het eerste getal is de noord-zuidlijn, het tweede getal is de west-oostlijn. De nummers 52 en 64 zijn de onderverdelingen van het vak.

Meten met de kaarthoekmeter: huisje in, trappetje op

Je zoekt de coordinaat als volgt op met het ezelsbruggetje: “huisje in, trappetje op”:

  • Je legt de punt van de kaarthoekmeter op de kruising van lijn 113 en lijn 398.
  • Langzaam schuif de de kaarthoekmeter naar rechts langs de zuidlijn naar het westen tot je bij 52 aankomt; “huisje in”
  • Dan schuif je de kaarthoekmeter omhoog langs de westlijn tot je bij 64 komt; “trapje op”
  • De plaats waar de punt van de kaarthoekmeter eindigt is het coördinaat wat je wilt weten

In de praktijk wordt vaak een nummer gegeven met een kortere code voor het coordinaat. De eerste cijfers zijn dan weggelaten (dat wordt in dit voorbeeld dus 36..-76.. Je positie op de kaart vind je door goed naar je omgeving te kijken. Let tijdens het lopen goed op en kijk goed naar de vorm en soort van de weg. Zoek herkenbare punten zoals een bruggetje of een weiland of bos met een bepaalde vorm.

 

Toevoegen aan je paklijst voor HIT:

  • Kaarthoekmeter
  • Kompas
  • Een print van deze pagina zodat je de uitleg bij de hand hebt

Hopelijk kun je je na deze uitleg goed orienteren op de kaart. Wat vooral helpt is oefenen. Vraag je ouders om eens een paar coordinaten voor je op te zoeken. Of oefen online op OnlineKaarthoekmeter.nl Dat helpt!

Meer informatie over kaarten en navigeren op kompas kun je lezen in de sectie scoutingtechnieken op onze website. Je kunt natuurlijk ook altijd je leiding vragen.

Bronnen: Scoutpedia. Deze instructie gebaseerd op die van Scoutpedia en bewerkt door Niels ter verduidelijking.